Bezwaarschrift
Tot dat oordeel komt de Raad van State in een kwestie rond een speelautomatenhal in Culemborg. In die plaats diende een exploitant een verzoek in om vrijstelling voor de vestiging van een speelhal. Dat verzoek werd afgewezen op 25 juni 2008. De exploitant diende op 26 september een bezwaarschrift in. Dat werd door de gemeente niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn van zes weken was verstreken. In de gerechtelijke procedure die volgde betoogde de exploitant dat hij de negatieve beschikking van 25 juni 2008 nooit had ontvangen. Met dat betoog neemt de Raad van State geen genoegen, zo blijkt uit een recente uitspraak.
Aannemelijk
Eerder, in december 2008, oordeelde de hoogste bestuursrechter dat het, als een stuk niet aangetekend is verzonden, aan een bestuursorgaan is om ‘aannemelijk te maken’ dat een stuk daadwerkelijk is verzonden. Als dat is gebeurd, ‘ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen’. Pas daarna, in derde instantie, is het aan het bestuursorgaan om ‘ontvangst door de geadresseerde aannemelijk te maken’.
Stempel
In dit concrete geval had de gemeente Culemborg de begeleidende brief bij het besluit voorzien van een stempel met de tekst ‘Verzonden 25 juni 2008’ en een paraaf. In de brief stond ook een correct adres. Het college van B & W overlegde ook een overzicht van de verzendadministratie waarop staat vermeld dat het besluit op 25 juni is getekend en verzonden.
Onmogelijk
Volgens de exploitant is dit allemaal slechts bewijs dat het besluit gereed is gemaakt voor verzending. De verplichting om de ontvangst ‘op een niet ongeloofwaardige manier te ontkennen’ brengt volgens de exploitant een ‘onmogelijke bewijsopdracht’ met zich mee. Hij kan immers nooit aantonen dat het stuk ook daadwerkelijk aan TNT Post is aangeboden of dat er daar iets mis is gegaan bij de verwerking en de bezorging.
Administratie
De Raad van State schuift dit allemaal terzijde en vindt dat van de exploitant ‘verwacht mag worden dat hij inzicht zou geven in de inrichting van zijn administratie van ingekomen post, op dezelfde wijze als de gemeente inzicht heeft gegeven in haar verzendadministratie’. Omdat hij dit niet heeft gedaan en omdat het ‘zoekraken van op normale wijze ter post bezorgde brieven op het traject tussen verzender en geadresseerde tot de hoge uitzonderingen behoort’, heeft de exploitant ‘niet aannemelijk gemaakt dat het besluit hem niet heeft bereikt’. Daarmee was het bezwaarschrift ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze visie van de hoogste bestuursrechter is geen beroep meer mogelijk.
Bron:Binnenlands Bestuur website 10.2.2010