Bron: nieuwsbrief Accountancy van Morgen 12.5.2021
De Belastingdienst mag geen schenkbelasting heffen over een bedrag van €10 miljoen dat een steenrijke echtgenoot vlak voor het huwelijk op een gezamenlijke en/of-rekening met zijn echtgenote zette, heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld. Volgens experts heeft het arrest gevolgen voor het huwelijksvermogensrecht, meldt de Telegraaf. Burgers die bijvoorbeeld van hun huis gemeenschappelijk bezit willen maken kunnen profijt hebben van de uitspraak van de Hoge Raad.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2021:708
Op 22 september 2008 trouwden een man en vrouw op huwelijkse voorwaarden. Ten tijde van het aangaan van het huwelijk was het vermogen van de echtgenoot ongeveer € 150.000.000 en dat van zijn vrouw ongeveer € 1.000.000. De echtgenoot had kort daarvoor een bedrag van € 10.000.000 gestort op een gezamenlijke en/of-rekening. De aanstaande echtgenoten waren overeengekomen dat alleen het geld op die rekening tot de gemeenschap van goederen behoorde. Op 27 december 2012 overleed de echtgenoot.
Met de Belastingdienst ontstond vervolgens een geschil over de vraag of er in 2008 een schenking van de echtgenoot aan zijn aanstaande vrouw had plaatsgevonden. De Belastingdienst legde een navorderingsaanslag op aan de weduwe. Daarbij stelde de fiscus zich op het standpunt dat zich een voltooide vermogensverschuiving heeft voorgedaan ten tijde van het aangaan van het huwelijk. Een schenking van €5 miljoen dus, waarover schenkbelasting afgedragen moet worden.
Gerechtshof
De weduwe was het daar niet mee eens en kreeg eerder van het Gerechtshof gelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat bij het aangaan van het huwelijk geen schenking kan worden aangenomen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de echtgenoot door de storting op de bankrekening een vordering van € 10 miljoen op de bank heeft verkregen en dat dat vorderingsrecht, dat naar zijn aard in hoogte zal fluctueren, tot de beperkte gemeenschap is gaan behoren. Tijdens het huwelijk kan (afgezien van wijziging huwelijkse voorwaarden) niet worden overgegaan tot beëindiging van de beperkte gemeenschap. Zolang die beperkte gemeenschap bestaat, is niet bekend wat de echtelieden aan het einde van de gemeenschap kunnen verdelen. De omvang van de beperkte gemeenschap kan immers aan het einde van de gemeenschap zijn toe- of afgenomen. Daarvan uitgaande kan ten tijde van het aangaan van het huwelijk geen sprake zijn van een voltooide vermogensverschuiving en dus ook niet van een schenking, aldus het Hof. Daarbij merkte het Hof op dat het rechtsgevolg van dit oordeel naar zijn inzicht in overeenstemming is met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY1786.
Hoge Raad
De Hoge Raad geeft het Hof daar nu in gelijk. Het oordeel van het Hof (dat de fiscus niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich bij het ontstaan van de huwelijksgemeenschap een vermogensverschuiving heeft voorgedaan waarbij de echtgenote ten laste van de echtgenoot is verrijkt met een bedrag gelijk aan de helft van het toen op de bankrekening staande saldo) geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
https://www.accountancyvanmorgen.nl/2021/05/12/hoge-raad-storting-op-gezamenlijke-rekening-bij-aangaan-huwelijk-is-geen-schenking/